Begin januari kwamen in het Zuid-Italiaanse Rosarno een paar honderd buitenlandse landarbeiders, meest Afrikanen, in opstand tegen de mensonterende omstandigheden waaronder ze op het land moesten werken.
Ze werden bijna als slaven behandeld en woonden in oude, leegstaande fabrieken zonder fatsoenlijke voorzieningen. Voor 10 tot 14 uur werken per dag kregen ze 22 euro (of 1 euro per kistje mandarijnen en 50 cent voor een kistje sinaasappels). Daarbij moesten ze ook reisgeld afdragen aan hun koppelbazen. Toen er door onbekenden uit het dorp op hen werd geschoten was de maat vol. Gewapend met stokken en ijzeren staven trokken ze het stadje binnen en richtten er vernielingen aan. →